De werknemer heeft de vaststellingsovereenkomst niet geschonden waardoor de werkgever circa 15.000 euro bruto moet uitbetalen, aldus de kantonrechter.
De werknemer is op 1 september 2014 in dienst getreden bij de werkgever als mondhygiëniste op grond van een arbeidsovereenkomst voor laatstelijk onbepaalde tijd. de werknemer vervulde haar functie voor 24 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 2.034,11.
De werknemer is in het najaar van 2020 met zwangerschapsverlof gegaan. Na afloop van het zwangerschapsverlof heeft de werknemer zich ziekgemeld bij de werkgever in verband met psychische klachten.
De werknemer heeft zich op 23 november 2022 hersteld gemeld bij de werkgever. Partijen zijn vervolgens in een discussie geraakt over de vraag of de werknemer al dan niet in staat was om haar werkzaamheden te hervatten.
Einde arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden
Uiteindelijk hebben partijen besloten om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen door middel van een vaststellingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst is opgesteld door de gemachtigde van de werkgever.
In de vaststellingsovereenkomst, die door de werknemer op 13 januari 2023 is getekend, is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“De tussen Partijen bestaande arbeidsovereenkomst eindigt met wederzijds goedvinden per 1 juni 2023, hierna te noemen: ‘de Einddatum’, waarbij 31 mei 2023 de laatste dag van het dienstverband is. Partijen nemen een opzegtermijn van vier maanden in acht.
Werkgever zal aan Werknemer een vergoedingsbedrag uitkeren ter hoogte van EUR 10.521,06 bruto, te betalen binnen dertig dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst op een door Werknemer te bepalen wijze, mits fiscaal toelaatbaar en niet kostenverhogend voor Werkgever.
(..)
Indien Werknemer voor de Einddatum elders een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt, dan dient zij dit terstond te melden aan Werkgever en eindigt het dienstverband per die eerdere datum zonder dat Werknemer gehouden is om enige opzegtermijn in acht te nemen. Zulks met dien verstande dat het vergoedingsbedrag uit artikel 1.2 wordt verhoogd met een bedrag gelijk aan de helft van de loonsom over de periode tussen de eerdere datum en de Einddatum.
Werknemer verklaart dat zij ten tijde van de ondertekening van deze overeenkomst noch een nieuwe dienstbetrekking elders heeft aanvaard, noch daarop een concreet vooruitzicht heeft. Mocht nadien blijken dat Werknemer op het tijdstip van ondertekening van deze overeenkomst reeds een andere dienstbetrekking had, dan wel een reëel vooruitzicht daarop, dan wel ter zake relevante informatie heeft verzwegen, dan komt het recht op de vergoeding bedoeld artikel 1.2 te vervallen, terwijl de overige bepalingen van deze overeenkomst van kracht blijven. (..)
Tot de Einddatum behoudt Werknemer haar aanspraak op salaris inclusief ‘vakantietoeslag en overige emolumenten waarop zij uit hoofde van de arbeidsovereenkomst aanspraak heeft, tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald. (..)”.
Correcte afwikkeling dienstverband
De werknemer heeft zich op of omstreeks 17 januari 2023 als zelfstandige in het Handelsregister ingeschreven.
Bij e-mail van 23 juni 2023 heeft de gemachtigde van de werknemer de werkgever gesommeerd binnen 7 dagen tot een correcte afwikkeling van het dienstverband over te gaan, omdat de werknemer het opgebouwde vakantiesaldo niet uitbetaald had gekregen bij de eindafrekening.
‘Werknemer schendt bepalingen overeenkomst’
Bij brief van 30 juni 2023 heeft de gemachtigde van de werkgever inhoudelijk daarop gereageerd en daarbij de werknemer gesommeerd € 5.331,62 aan de werkgever (terug) te betalen. In de brief staat, voor zover hier van belang:
“(..) Partijen sloten een vaststellingsovereenkomst op grond waarvan de werknemer zou zijn vrijgesteld van werk met behoud van loon en zij een ontslagvergoeding zou ontvangen. Daartoe stelde cliënte meerdere voorwaarden. (..) Deze voorwaarden zijn opgenomen in de artikelen 1.4 en 1.5 van de vaststellingsovereenkomst.
Recent leerde cliënte dat de werknemer voornoemde bepalingen schond. Zij deed een onderzoek om na te gaan hoe dat precies zit. Cliënte beschikt na dat onderzoek over (onder andere) een uittreksel van de KvK waaruit volgt dat de werknemer reeds op 8 januari haar eenmanszaak vestigde, uiteraard naast andere bewijsstukken die dat bevestigen.
De werknemer verzuimde echter dat te noemen in de onderhandeling, hoewel voornoemde bepalingen uit de overeenkomst aanleiding hadden moeten zijn om dat te doen. de werknemer tekende de overeenkomst immers op 13 januari 2023, dus kennelijk nádat zij haar eenmanszaak ging drijven.
(..) Ten eerste brengt toepassing van artikel 1.4 mee dat de arbeidsovereenkomst eindigde per 8 januari 2023. Cliënte was daarom vanaf die datum geen loon en emolumenten meer verschuldigd. Voor zover er loon en emolumenten zijn betaald vanaf 8 januari 2023 was dat onverschuldigd en dient de werknemer dat terug te betalen.
(..) Ten tweede brengt toepassing van artikel 1.5 mee dat de werknemer geen recht heeft op de contractueel overeengekomen vergoeding van artikel 1.2.
De werknemer heeft nog recht op betaling van de vakantie uren tot 8 januari 2023. (..)
Cliënte verrekent het bedrag dat de werknemer nog dient te ontvangen aan vakantie uren tot 8 januari 2023 met het bedrag dat de werknemer aan loon dient terug te betalen. Per saldo heeft cliënte na die verrekening nog (..) € 5.331,62 tegoed.”
Nieuwe dienstbetrekking elders
De gemachtigde van de werknemer heeft bij brief van 17 juli 2023 de vordering van de werkgever van de hand gewezen, door onder meer het volgende aan te voeren:
“(..) Artikel 1.4 en 1.5 spreken namelijk expliciet over een ‘nieuwe dienstbetrekking elders’ en niet over het starten van een eigen onderneming. Met een dienstbetrekking (elders) wordt immers bedoeld de arbeidsverhouding die is gebaseerd op een overeenkomst tussen een werkgever en een werknemer waarbij de werknemer tegen betaling werk verricht. In het geval van een eigen onderneming van cliënte wordt aan deze definitie niet voldaan.
Daarnaast was er slechts sprake van een oriënterende handeling om in de toekomst wellicht als zzp’er aan de slag te gaan, zodat de arbeidskansen van cliënte werden vergroot. De Kamer van Koophandel heeft dit kennelijk verkeerd geregistreerd waarna een startdatum van 08 januari is geregistreerd. Naar aanleiding van contact met de Kamer van Koophandel werd duidelijk dat dit een administratieve fout betrof, een verschrijving. Deze is inmiddels hersteld.
(..) Nu de startdatum van 18 januari 2023 van de onderneming van cliënte is gelegen na de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op 13 januari, heeft cliënte dan ook geen enkele bepaling geschonden. Zij behoefde bovendien niet te benoemen dat zij een eigen onderneming ging starten nu er in dit geval geen sprake is van een dienstbetrekking (elders).
(..) Door middel van dit schrijven verzoek ik uw cliënte nogmaals vriendelijk (..) over te gaan tot een correcte afwikkeling van het dienstverband.”
Geen aanleiding voor herzien standpunt
Bij brief van 21 juli 2023 heeft de gemachtigde van de werkgever meegedeeld dat de werkgever geen aanleiding ziet om haar standpunt te herzien. Daarbij is opgemerkt:
“Dat de werknemer poogt om haar sporen te wissen neemt niet weg dat cliënte alle bewijsstukken reeds heeft veiliggesteld en dat zij kan bewijzen dat de werknemer niet de waarheid spreekt. Cliënte heeft bewijsstukken waaruit zelfs blijkt dat de werknemer werkzaamheden verrichtte toen zij behoorde te re-integreren bij cliënte. Kortom, cliënte voelt zich dermate bij de spreekwoordelijke poot genomen dat zij de procedure als aangekondigd zal starten. Zij zal dus niet voldoen aan enig verzoek om te betalen.”
Vorderingen werkgever en werknemer
De werkgever en de werknemer stappen allebei met hun vorderingen naar de rechter.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
Begrip ‘dienstverband’
Partijen hebben een geschil over de vraag hoe artikelen 1.4 en 1.5. van de vaststellingsovereenkomst moeten worden uitgelegd, met name waar het gaat om het begrip ‘dienstverband’.
Omdat partijen het niet eens zijn over de uitleg van het beding, moet de kantonrechter het beding uitleggen aan de hand van de zogenoemde Haviltex-norm. Daarbij gaat het doorgaans niet alleen om de letterlijke tekst van een overeenkomst, maar ook om de vraag welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Wat waren de bedoelingen van partijen?
Loon doorbetalen bij geen ander (uitzicht op) inkomen
De werkgever stelt dat hij heeft bedoeld slechts loon door te (willen) betalen voor zover de werknemer niet op een andere wijze van inkomen werd voorzien of een concreet uitzicht daarop had.
De werknemer heeft de bepalingen echter opgevat dat deze alleen van toepassing zijn op de situatie waarin zij een arbeidsovereenkomst met een (andere) werkgever zou sluiten en dus niet op de situatie waarin zij als zzp’er aan de slag zou gaan.
Als de uitleg van de werknemer zou worden gevolgd, stelt de werkgever zich op het standpunt dat hij niet de wil had om de vaststellingsovereenkomst onder deze voorwaarden te sluiten en had de werknemer daar volgens de werkgever ook niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen.
Hoewel de tekst van de vaststellingsovereenkomst bij de uitleg daarvan niet de enige factor is die meegewogen moet worden is dat wel een belangrijke factor.
Werkzaamheden als zzp’er vallen niet onder dienstverband
De kantonrechter acht het begrip ‘dienstbetrekking’ zuiver taalkundig niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Een dienstbetrekking is een arbeidsverhouding die is gebaseerd op een overeenkomst tussen een werkgever en een werknemer over de manier waarop de werknemer tegen betaling werk verricht. Werkzaamheden als een zzp’er worden (in de regel) op basis van een overeenkomst van opdracht uitgevoerd, zodat deze werkzaamheden niet onder het begrip ‘dienstverband’ moeten worden begrepen.
Tussen partijen staat vast dat zij niet hebben onderhandeld over de (inhoud van de) betreffende bedingen in de vaststellingsovereenkomst. De gemachtigde van de werkgever heeft desgevraagd een beëindigingsvoorstel gedaan door middel van de door hem opgestelde vaststellingsovereenkomst, welk voorstel direct door de werknemer is aanvaard.
Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit moet worden afgeleid dat de werknemer ondanks de inhoud en strekking van de betreffende bedingen moest of kon begrijpen dat de werkgever onder het begrip ‘dienstbetrekking’ ook het te vergaren inkomen als zzp’er bedoelde, noch dat de werkgever er gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat de werknemer dit begreep of behoorde te begrijpen.
Gelet daarop is er temeer reden om doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de tekst van het beding en het begrip ‘dienstbetrekking’.
Voorbehoud moeten opnemen in vaststellingsovereenkomst
Als de werkgever het vergaren van inkomen als zzp’er (of een concreet uitzicht daarop) ook als reden voor voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst had willen overeenkomen, had het op zijn weg gelegen dat kenbaar te maken en daarover (ook) een voorbehoud op te nemen in de vaststellingsovereenkomst. Dat de werkgever dit heeft nagelaten moet, mede gelet op het feit dat de vaststellingsovereenkomst door de gemachtigde van de werkgever is opgesteld, voor zijn rekening en risico te blijven.
Beroep op dwaling kan niet slagen
Het voorgaande leidt er ook toe dat een beroep op dwaling door de werkgever niet kan slagen. De kantonrechter acht in dit kader nog het volgende van belang. Partijen zijn op enig moment in een patstelling geraakt over de arbeids(on)geschiktheid van de werknemer, waarbij de werkgever op enig moment heeft gedreigd de loondoorbetaling te stoppen.
Goed doordacht voorstel
Uiteindelijk heeft (de gemachtigde van) de werknemer de werkgever uitgenodigd om een voorstel te doen ter beëindiging van het geschil en de arbeidsovereenkomst. De gemachtigde van de werkgever heeft daarop een uitgebreid voorstel gedaan door middel van de door hem opgestelde vaststellingsovereenkomst, waarover partijen niet hebben onderhandeld. De werknemer mocht er vanuit gaan dat het voorstel van de werkgever goed was doordacht.
Plannen om zzp’er te worden hoefde niet gedeeld
Onder die omstandigheden hoefde de werknemer niet uit eigen beweging mee te delen dat zij (vergaande) plannen had om als zzp’er aan de slag te gaan. Van belang daarbij is dat niet is gesteld dat de werknemer ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst al werkzaamheden als zzp’er verrichtte en daaruit een substantieel inkomen genereerde. Dat kan ook niet worden afgeleid uit de enkele inschrijving in het Handelsregister. Het overnamecontract geeft ook geen aanleiding om anders aan te nemen.
De conclusie is dan ook dat de werknemer niet in strijd heeft gehandeld met de bepalingen 1.4 en 1.5 van de vaststellingsovereenkomst, waardoor de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2023 ten einde is gekomen. De primair gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen. Hetzelfde geldt voor de subsidiaire vordering nu de gestelde nadelige gevolgen voor rekening en risico van de werkgever moeten blijven.
Geen schending bepaling vaststellingsovereenkomst
Aangezien geen sprake is van schending van enige bepaling in de vaststellingsovereenkomst, is de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2023 geëindigd en was de werkgever tot en met die datum het loon aan de werknemer verschuldigd. Daardoor is de grondslag aan de door de werkgever gevorderde hoofdsom en de daarmee samenhangende nevenvorderingen komen te ontvallen. De vorderingen in conventie worden dan ook afgewezen.
Werkgever moet vergoedingsbedrag betalen
Dit leidt er ook toe dat de werkgever gehouden is het vergoedingsbedrag van € 10.521,60 (bruto), zoals bepaald in artikel 1.2., aan de werknemer te betalen, zoals in reconventie door de werknemer gevorderd. Daarnaast heeft de werkgever erkend dat de werknemer aanspraak heeft op € 5.085,65 (bruto) aan niet betaalde vakantiedagen en vakantiegeld. Beide vorderingen worden daarom toegewezen.
De mee gevorderde wettelijke rente wordt ook toegewezen omdat de werkgever heeft nagelaten binnen 30 dagen voornoemde bedragen na het einde van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer te betalen.
De werkgever wordt in conventie en in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De kantonrechter veroordeelt de werkgever te betalen (het netto-equivalent van) een bedrag van € 15.607,25 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2023 tot de dag dat alles is betaald.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 19 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5526
Bron: Salaris Vanmorgen